Reactie minister op Kamervragen afboeken vordering OCW
Diverse Kamerleden hebben vragen aan minister Wiersma gesteld over het afboeken van de vordering op het ministerie van OCW als gevolg van de vereenvoudiging van de bekostiging primair onderwijs. Zij vroegen hem onder andere of het klopte dat schoolbesturen 7,2% van de personele bekostiging over de periode augustus – december 2022 mislopen en uit hun eigen reserves moeten aanvullen en of het klopt dat de vermindering van het eigen vermogen met € 500 miljoen ten koste gaat van investeringen in het onderwijs. Wiersma kwalificeert in zijn antwoorden de afboeking als een technische, boekhoudkundige exercitie waarbij feitelijk geen geld verdwijnt bij de besturen. Hij stelt dat besturen de daling van het eigen vermogen dus niet aan hoeven te vullen vanuit een exploitatie-overschot en dat het verdwijnen van de vordering niet ten koste gaat van andere belangrijke zaken. Zo schrijft hij onder andere: ‘Schoolbesturen krijgen, net als elk jaar, 35% van de bekostiging. Het verschil is echter dat scholen niet 42% (5/12e) van de bekostiging kunnen toekennen aan deze periode. Hierdoor lijkt het alsof schoolbesturen minder budget in deze periode ontvangen, terwijl ze feitelijk gewoon het deel van het budget krijgen wat ze ieder jaar krijgen.’ Wel signaleert Wiersma het risico dat besturen of Raden van Toezicht mogelijk willen bezuinigen of investeringen terug willen draaien. Dit is volgens hem niet nodig. Daarnaast bevestigt hij dat de inspectie heeft aangegeven dat besturen niet in het continuïteitstoezicht worden betrokken indien in het jaarverslag 2022 één of meerdere kengetallen onder de signaleringswaarde liggen als gevolg van slechts het vervallen van de grondslag voor de vordering op OCW. Ook in de vier daarop volgende jaren zal de inspectie bij het beoordelen van de kengetallen specifiek rekening houden met het vervallen van de vordering.