ANALYSE SECTORRAPPORTAGES 2023 PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

 uitgebracht door de PO-Raad en de VO-raad november 2023

Zoals aangekondigd in onze Infinite Update van 5 december 2023 hieronder onze analyse van beide sectorrapportages op bedrijfskundig terrein

Lerarentekort, ontwikkeling van de leeftijdsopbouw en personele overhead

Lerarentekort

In 2021 kwam het lerarentekort voor het voortgezet onderwijs uit op 2.034 fte. Naar verwachting stijgt dat voor het vo in 2026 naar 2.255 om dan weer enigszins af te nemen naar 2.119 in 2032. Deze schatting is mogelijk aan de lage kant, doordat bijvoorbeeld lesuitval of grotere klassen als gevolg van het lerarentekort hierin niet zijn meegenomen.

Ook het tekort aan leerkrachten in het primair onderwijs is groot: eind 2022 bedroeg het tekort 9,5% van de werkgelegenheid tegenover 9,1% (9.100 fte) ultimo 2021. Dit percentage gaat uit van een totaal tekort inclusief een schatting van verborgen tekorten. In de sectorrapportage van vorig jaar werd nog uitgegaan van een kleine daling in 2026 van het tekort en een forse stijging in 2031. De meest recente uitgave van het rapport doet hier geen uitspraak over. Prognoses laten zien dat de problematiek de komende jaren alleen maar toeneemt.

Ontwikkeling van de leeftijdsopbouw en betrekkingsomvang

In het voortgezet onderwijs is ruim een kwart van de leraren 55 jaar of ouder (28% van aantal fte’s, vorig jaar nog 24%). Op lange termijn zal er meer evenwicht komen tussen vraag en aanbod, maar de tekorten zullen zich nog geruime tijd laten voelen. In het primair onderwijs is dat iets minder, te weten 22% van het aantal fte’s.

De sectorrapportages gaan ten opzichte van vorig jaar minder in op de omvang van de dienstbetrekking van de leerkrachten. In het primair onderwijs werken leerkrachten gemiddeld ruim 0,72 fte. Het aantal kleine contracten (<0,5 fte) is constant, het aantal middelgrote tot (bijna) voltijdscontracten neemt iets toe.

Personele overhead

Vervolgens gaan de rapportages in op het percentage personeel dat direct in en indirect voor de school werkzaam is.

Van het totaal aantal medewerkers in het voortgezet onderwijs valt 70% onder het onderwijzend personeel, 16% onder direct ondersteunend personeel (interne begeleiders, onderwijsassistenten), 11% onder het overig ondersteunend personeel en 3,0% onder bestuurders/directie/management.

In het primair onderwijs is dit respectievelijk 69% onderwijzend personeel, 22% direct ondersteunend personeel (onderwijsassistenten, klassenassistenten, pedagogisch medewerkers, leraarondersteuners en zorgassistenten), 4% valt onder het overig ondersteunend personeel en 6% onder bestuurders/directie/management.

Binnen veel organisaties speelt de discussie rond de omvang van de overhead. In dat verband is het interessant dat het aandeel van het personeel dat zich met ondersteunende taken bezighoudt tussen 2017 en 2021 in het voortgezet onderwijs is gestegen van 13,5 naar 14%. Denk daarbij aan functies als schoolleider, conciërge, bestuurder, administratie en ICT. Van die 14% is 3% schoolleider en 11% overig ondersteunend.

In het primair onderwijs zijn deze percentages respectievelijk 9,6 en 10. Van die 10% is 6% schoolleider, 4% overig ondersteunend.

Financiën

In het voortgezet onderwijs werkten in 2021 111.000 mensen (87.000 fte’s), in het primair onderwijs 191.000 mensen (136.000 fte’s). Van de rijksbekostiging die vo-scholen ontvangen gaat 79,8% (2021 76,2%) naar personeel, 5,8% (2021 5,6%) naar huisvesting en de rest naar leermiddelen en overige lasten. Voor de po-scholen zijn deze cijfers respectievelijk 82,6% (2021 82,1%) en 6,5% (2021 6,8%).

Uit de kamerbrief[1] van 6 november 2023 blijkt dat het totaal van de (mogelijk) bovenmatig publiek eigen vermogen (mbpev) in zowel het voortgezet onderwijs als in het primair onderwijs is gestegen. Voor het primair onderwijs is dit opvallend, omdat in 2022 de grondslag verviel voor de vordering op OCW die eind 2021 nog op de balans van de po-besturen stond.

Veel besturen in het primair en het voortgezet onderwijs hebben in 2022 bestemmingsreserves NPO gevormd. Als het totale mbpev van de po-besturen wordt gecorrigeerd voor deze bestemmingsreserves is het totale mbpev t.o.v. vorig jaar iets gedaald. Bij de vo-besturen is het totale mbpev ook na correctie gestegen.

Huisvesting: de schoolgebouwen

De staat van schoolgebouwen in Nederland vormt een aanzienlijke uitdaging voor het onderwijs. Meer dan de helft van de po-scholen en bijna de helft van de vo-scholen is ouder dan 40 jaar, wat de vernieuwing en duurzaamheid van de gebouwen belemmert. Jaarlijkse renovatie en nieuwbouw zijn ontoereikend om deze achterstand in te halen, met als gevolg dat het behalen van klimaatdoelstellingen vertraagd wordt.

Voor nu wat relevante gegevens, ter duiding van de omvang van de problematiek. Nederland telt ruim 1.500 schoolgebouwen voor voortgezet onderwijs en ruim 7.300 schoolgebouwen voor primair onderwijs. Hiervan:

  • dateert 40% van de gebouwen in het voortgezet onderwijs en 45% van de gebouwen in het primair onderwijs van 1978 of eerder,
  • 16% in het voorgezet onderwijs en 18% in het primair onderwijs is gebouwd tussen 1979 en 1992; 
  • 38% van de gebouwen in het voortgezet onderwijs en  32% van de gebouwen in het primair onderwijs dateert van 1993 of later.

Van alle gebouwen is 63% geheel toegankelijk voor leerlingen met een fysieke beperking.

Slechts 7% van de schoolgebouwen heeft een binnenklimaat dat voldoet aan de arbonormen voor licht, lucht, geluid, fijnstof en temperatuur. Tenslotte het energielabel: 46% van de gebouwen in het voortgezet onderwijs en 43% van de gebouwen in het primair onderwijs heeft een energielabel dat lager is dan D.
In het voortgezet onderwijs heeft 22% van de gebouwen energielabel G, in het primair onderwijs is dat 18%.


[1] https://open.overheid.nl/documenten/dpc-fc6955180349d130cda8e057f6619de67e840add/pdf