Kamerbrief periodieke voortgang onderwijshuisvesting voorjaar 2024 – 24 juni 2024

Met brief van 24 juni 2024 heeft demissionair minister Paul de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang op het dossier huisvesting in het funderend onderwijs. Zij gaat hierin onder meer in op de voortgang van het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting (gericht op product- en procesinnovatie binnen scholenbouw die het mogelijk maken schoolgebouwen kwalitatief beter, sneller en kostenefficiënter te bouwen of renoveren). Zij refereert aan het wetsvoorstel planmatige en doelmatige aanpak onderwijshuisvesting (geplande datum inwerkingtreding 1 augustus 2025), dat nu bij de Raad van State ligt en naar verwachting in de tweede helft van 2024 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Ook reageert zij op het eindrapport “Eisen aan onderwijshuisvesting” (Onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix (AEF,  rapport over de landelijke wettelijke eisen en beleidsdoelstellingen aan onderwijshuisvesting, zie ook onze Infinite Update van 3 april 2024). 

AEF doet in het rapport de aanbeveling om de mogelijkheid te verkennen nieuwe eisen te stellen die een (hoger) basisniveau van onderwijshuisvesting garanderen voor alle schoolgebouwen ongeacht bouwjaar. De minister stelt dat het stellen van doorlopende minimumeisen aan alle – dus ook bestaande – schoolgebouwen betekent dat nieuwe wet- en regelgeving moet worden opgesteld en dat dit een uitzonderingspositie creëert voor schoolgebouwen ten opzichte van andere bouwwerken. Veel schoolgebouwen (die bij de (ver)bouw voldeden aan destijds bestaande bouwregelgeving) zullen dan in één keer niet meer voldoen aan de nieuwe eisen. Op dit moment wordt al samen met de betrokken partijen gewerkt aan het verbeteren van het onderwijshuisvestingsstelsel binnen de huidige kaders. In verband hiermee vindt zij het niet opportuun om op dit moment deze nieuwe eisen specifiek aan onderwijshuisvesting te stellen.

Tenslotte gaat de minister in op een uitgevoerde effectenverkenning naar het oormerken van onderwijshuisvestingsmiddelen en de impact daarvan op de verbeteropgave onderwijshuisvesting. Zij verwijst hierbij naar een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) uit 2021. Samenvattend komt het erop neer dat oormerking niet leidt tot meer middelen voor onderwijshuisvesting, enkel het verbod om het geld in kwestie aan andere zaken dan onderwijshuisvesting uit te geven. Oormerking acht het IBO uit 2021 op zich opportuun, maar dan in combinatie met het beleggen van alle verantwoordelijkheden voor onderwijshuisvesting bij gemeenten. Bovendien zou eerst het bestaande stelsel moeten worden geoptimaliseerd. De minister constateert dat zij juist daarop nu inzet.