Lerarentekort

Allereerst het lerarentekort. In 2021 kwam dat voor het vo uit op 1.706 fte, voor het po op 9.100 fte. Naar verwachting stijgt dat voor het vo in 2026 naar 2.557 om dan in 2031 enigszins af te nemen naar 2.423. Dit is geschat door het aantal lessen door onbevoegde docenten bij elkaar op te tellen en uit te gaan van gelijkblijvende omstandigheden. Er is dus geen rekening gehouden met lesuitval of grotere klassen als gevolg van lerarentekort, het tekort kan in de praktijk dan ook hoger zijn.

Voor het PO is de schatting een kleine daling in 2026 naar een tekort van 4.453 fte leraren en vervolgens een forse stijging in 2031 naar een tekort van 7.842. Dit is gerelateerd aan de ontwikkeling van het leerlingenaantal door de jaren heen, met eerst een daling en daarna een forse stijging. Hierbij is geen rekening gehouden met verborgen tekorten, die worden opgevangen door bevoegde ambulant begeleiders, inhuur van personeel of inzet van schoolleiders, intern begeleiders, gepensioneerden of onbevoegden voor de klas. Pas in uiterste gevallen sturen scholen leerlingen naar huis. Noot: in de in de rapportage opgenomen cijferreeks start het vertrekjaar 2021 met een tekort dat beduidend lager ligt dan de genoemde 9.100 fte. Het lagere getal gaat uit van alleen vacatures en houdt, zoals aangegeven, geen rekening met verborgen tekorten. Het hogere getal van 9.100 gaat uit van het totaal tekort inclusief een schatting van de verborgen tekorten.

In het VO is bijna een kwart van de leraren 55 jaar of ouder (24% van aantal fte’s). Op lange termijn zal er meer evenwicht komen tussen vraag en aanbod, maar de tekorten zullen zich nog geruime tijd laten voelen. In het PO is dat iets minder, te weten 22,8% van het aantal fte’s.

Vervolgens gaan de rapportages in op het percentage personeel dat direct in en indirect voor de school werkzaam is.

Van het totaal aantal medewerkers in het VO valt 71% onder het onderwijzend personeel, 5,7% onder direct ondersteunend personeel (interne begeleiders, onderwijsassistenten), 10,2% onder het overig ondersteunend personeel en 3,2% onder bestuurders/directie/management.
In het PO is dit respectievelijk 70,3 onderwijzend personeel, 20% direct ondersteunend personeel (onderwijsassistent, klassenassistent, pedagogisch medewerker, leraarondersteuners en zorgassistent), 3,7% uit het overig ondersteunend personeel en 5,9% uit bestuurders/directie/management. Uit de sectorrapportages blijkt dat in het VO bijna driekwart van de fte’s (73%) wordt vervuld door leraren met een aanstelling van 0,8 fte of meer. In het PO is dit percentage beduidend lager, te weten 56%. Deze lage deeltijdfactoren zijn aanleiding voor minister Wiersma om een pilot te starten om te bezien of een bonus voor leerkrachten reden is om meer uren of voltijds te gaan werken.
Binnen veel organisaties speelt de discussie rond de omvang van de overhead. In dat verband is het interessant dat het aandeel van het personeel dat zich met ondersteunende taken bezighoudt tussen 2017 en 2021 in het VO gedaald is van 13,6% naar 13,3%. Denk daarbij aan schoolleider, conciërge, bestuurder, administratie en ICT. Van die 13,3% is 2,9% schoolleider, 10,7% overig ondersteunend op de scholen zelf en 0,7% bovenschools ondersteunend (veelal een bestuurskantoor).
In het PO zijn deze percentages respectievelijk 10,4 en 9,6. Van die 9,6% is 5,1% schoolleider, 2,9% overig ondersteunend op de scholen zelf en 1,5% bovenschools ondersteunend (ook hier veelal een bestuurskantoor).
De raden ontlenen deze cijfers aan de personeelsgegevens die schoolbesturen aan DUO leveren. Zoals zij aangeven, is de kwaliteit van deze gegevenslevering voor verbetering vatbaar. Zo is niet altijd duidelijk voor in welke functiecategorie een medewerker valt en wordt verschillend omgegaan met medewerkers die verschillende functie vervullen, zoals de schoolleider die ook lesgevende taken heeft. De beide sectorraden onderzoeken met het ministerie van OCW en DUO hoe deze data verbeterd kunnen worden zodat een benchmark op bestuursniveau wat betreft de overhead mogelijk wordt. Daarvan dienen uitbesteding en inhuur dan ook onderdeel uit te maken.

Dan de financiën. In het voortgezet onderwijs werken in 2021 108.731 mensen (85.923 fte’s), in het primair onderwijs 190.000 mensen (129.038 fte’s). Van de rijksbekostiging die VO-scholen ontvangen gaat 76,2% naar personeel, 5,6% naar huisvesting en de rest naar leermiddelen en overige lasten. In het PO zijn deze cijfers respectievelijk 82,1% en 6,8%.

Wat betreft de financiële stand van zaken verwijzen we u naar onderstaand artikel over de kamerbrief van 21 november 2022 inzake de financiële positie van het onderwijs eind 2021.

Tenslotte de schoolgebouwen. Verderop in deze Update gaan wij in op de kamerbrief van minister Wiersma met een update over de aanpak van verouderde schoolgebouwen.
Voor nu wat relevante gegevens, ter duiding van de omvang van de problematiek. Nederland telt ruim 1.400 schoolgebouwen voor voortgezet onderwijs en ruim 7.900 schoolgebouwen voor primair onderwijs. Hiervan dateert  47% van de gebouwen in het vo en 48% van de gebouwen in het po van 1978 of eerder, 16% in het vo en 19% in het po is gebouwd tussen 1979 en 1992;  37% van de gebouwen in het vo en  33% van de gebouwen in het po dateert van 1993 of later. Van alle gebouwen is 69% geheel toegankelijk voor leerlingen met een fysieke beperking.

Van de gebouwen is bij 26,4% in het vo en 27,9% in het po de ventilatie onder de maat. Bij 80% van alle gebouwen in het po en het vo is het binnenklimaat overwegend onvoldoende. Tenslotte het energielabel: 54% van de gebouwen in het vo en 51% van de gebouwen in het po heeft een energielabel dat lager is dan C. In het vo heeft 25% van de gebouwen energielabel G, in het po is dat 22%.